Op de terugweg van het spelen op de IC passeerde ik een van de brede rivieren die Nederland rijk is. Met ondergelopen uiterwaarden als zichtbaar bewijs van de strijd die de Nederlanders leveren tegen het water.
En ik zag weer de gehavende jongen voor me van kamer 302. Hij sprak geen Nederlands maar Arabisch met zijn vader toen ik begon te spelen. Of hij een foto mocht maken, vroeg zijn vader in gebrekkig Nederlands. Dat mag altijd. De jongen zakte in zijn kussen en doezelde even weg bij de muziek.
Een paar deuntjes later stond ik alweer op de gang op weg naar een andere kamer, toen de vader mij achterna kwam. Zijn zoon wilde graag nog het volkslied horen, verstokte fan als hij was van het nationale elftal. ‘Sorry ik ken alleen het Nederlandse volkslied’, antwoordde ik, al denkende: Straks val ik nog door de mand. ‘Ja, ja, dat wil hij juist, het Wilhelmus’ hoorde ik vader antwoorden.
Een korte muzikale beproeving op kamer 302 was het gevolg, die eindigde in een extatisch: ‘heb ik altijd geëerd!’ De duim van jongen kwam omhoog. En een brede glimlach verscheen vanonder de felgekleurde draadjes die zijn hoofd verbonden met een apparaat naast zijn bed. Het was nu tijd om de jongen en zijn vader achter te laten in de kamer.
Op de gang wachtte een verpleegkundige me vrolijk op met beide handen in de lucht. Uitbundig grapte ze: ‘je bent zojuist geslaagd voor het examen Oranjesupporter. Het was een test!’.